Landmarcs schreef:Peu schreef:Landmarcs schreef:
deze laatste maat zoek ik niet en trek je stelling, waar het mij niet om gaat, ook in twijfel.
Waarom schaatsen ze dan niet op skies.....maar op dunne smalle ijzers.....

Hoe smaller hoe minder grip...lijkt mij!
Laat ik daar dan maar een vergelijkbaar kromme vraag tegenover stellen.
"Waarom skieën ze niet op schaatsen ?"
En om even verder mee af te dwalen: De fysica rond het glijden van een schaats op het ijs is complex.
Groeten MarcS
we hebben beide een punt als je kijkt naar de ondergrond,..hard of "zacht",... lees het net op een banden site Oponeo
Oppervlakte van sneeuw:
losse droge sneeuw; losse bevroren sneeuw, verijsd; losse natte sneeuw, plakkerig – dit zijn zachte oppervlakten die invallen en zich verplaatsen. Dat is de hoofdoorzaak van beperkte mobiliteit. Brede banden met een agressief blokvormig loopvlak hebben de voorkeur. Lamellen in de band zijn weinig doelmatig en typische terreinbanden zijn het meest effectief bv.: met een visgraatloopvlak.
aangereden sneeuw, niet glad – kenmerkt zich door een oppervlakte met verminderde grip. Het is moeilijk aan te geven welke bandenbreedte optimaal is, maar banden met lamellen en een agressief loopvlakprofiel leveren goede grip op. Banden met een loopvlak met agressieve zijrand zorgen voor goede besturingsmogelijkheden.
gladde aangereden sneeuw – dit is een harde ondergrond, die lijkt op een ondergrond van ijs en kenmerkt zich door een aanzienlijk verminderde grip. Je rijdt hier het meest comfortabel op smalle banden met kleine lamellen. Zigzaggende lamellen leveren onder deze omstandigheden de hoogste grip, zowel in de lengte (optrekken en remmen) als in de breedte (bestuurbaarheid en stabiliteit). gesmolten sneeuw, slib, moddersneeuw.
geklonterde sneeuw, papsneeuw – dit is een zacht oppervlak dat zich net zo gedraagt als een losse, droge sneeuw.
Oppervlakte van ijs:
"zwart ijs"/opgevroren vocht, ijs onder de sneeuw – dit is een vlak en hard oppervlak dat zich kenmerkt door een aanzienlijk verminderde grip. Kies daarom voor bredere banden met goede lamellen. Zigzaggende lamellen leveren onder deze omstandigheden de hoogste grip, zowel in de lengte (optrekken en remmen) als in de breedte (bestuurbaarheid en stabiliteit).
"wit ijs"/ gladde aangereden sneeuw – dit is een harde, niet altijd vlakke ondergrond, waardoor grotere problemen ontstaan om de rijrichting vast te houden (zelfs als je rechtuit rijdt). Vanwege de ongelijkheden bevelen wij banden aan met een hoog profiel, bv.: 80 of zelfs 85. Voor verhoging van het profiel moet je meestal een 2 maten kleinere velg kiezen. Verhoging van het profiel betekent dat de band meer hoogte heeft tussen de velg en het oppervlak. Daardoor worden de ongelijkheden "opgenomen" (ze passen zich aan), zodat de grip verbetert.
"rasp"/ bevroren water met sneeuw, verijsd slib – dit is een harde en poreuze ondergrond. Het is moeilijk aan te geven welke bandenbreedte optimaal is, maar banden met een agressief loopvlakprofiel verbeteren de grip.
Algemeen gezegd kan worden aangenomen dat bredere banden beter zijn op zachte oppervlakten – de auto zal dan niet wegzakken. Bij harde oppervlakken zijn smalle banden beter. Deze hebben een hogere puntdruk voor een betere grip.